Hegel

Georg Wilhelm Friedrich (1770-1831) Duitse filosoof, kopstuk van het Duitse idealisme van de negentiende eeuw, dat hij uitbouwt tot het systeem van het absolute idealisme. Filosofie is, volgens Hegel, niets meer en niets minder dan de wetenschap van het absolute. Dit absolute is de rede, de Idee en het is de enige werkelijkheid. De Idee is niet statisch maar dynamisch, ze ontwikkelt zich in een dialectisch proces: de Idee veruitwendigt zich in een anders-zijn, de natuur, en keert vervolgens weer als geest bij zichzelf terug. En dit gebeurt volgens de drieslag these - antithese - synthese, in dit geval Idee - natuur - geest: de these slaat om in haar tegendeel, de antithese, waarna these en antithese zich op een hoger plan verenigen tot de synthese, die op haar beurt weer als these fungeert enzovoorts. In zijn hoofdwerk Phänomenologie des Geistes beschrijft Hegel dit proces, dat niet alleen de ontwikkeling van de Idee in het denken omvat maar ook in het Zijn, de realiteit: denken en Zijn zijn identiek. Hegel past zijn methode toe op alle gebieden van de werkelijkheid; natuur, geschiedenis van de mensheid, godsdienst, staatsinrichting en filosofie. Op al die gebieden ontvouwt de Idee zich tot steeds grotere volmaaktheid. En dat proces heeft een duidelijk eindpunt, namelijk het christendom, de Pruisische staat en de filosofie van Hegel zelf. De Idee is hier weer bij zichzelf gekomen als absolute geest, en daarmee is de geschiedenis tot een einde gekomen.

Quizvraag v/d week

Woord v/d week

Meest gezocht deze week

Welke schrijver uit de Griekse oudheid schreef fabels zoals De haas en de schildpad?


JUIST!NIET JUIST!

Aesopus

Geschiedenis: Oudheid > gebieden, steden, rijken, volkeren

Byzantijnse Rijk

Het Byzantijnse Rijk was een Romeins keizerrijk met Constantinopel (= stad van Constantijn, later Byzantium en door de Turken Istanboel genoemd) als hoofdstad. De stad werd in 330 n. Chr. door Constantijn de Grote gesticht als de nieuwe hoofdstad van het Romeinse Rijk, waarvan het oostelijke, Griekssprekende deel op dat moment het meest welvarend en dichtstbevolkt was. In 395 deelde keizer Theodosius I het Romeinse Rijk op in een oostelijk deel, bestuurd vanuit Constantinopel (later Byzantijnse Rijk genoemd) en een westelijk deel, eerst bestuurd vanuit Rome, vanaf 402 vanuit Ravenna. Het Byzantijnse Rijk omvatte op zijn hoogtepunt delen van Europa, Klein-Azië, Palestina en Noord-Afrika. Tot in de elfde eeuw bleef het een grote mogendheid met Byzantium als grootste stad van Europa en het Midden-Oosten. Het rijk was tijdelijk in handen van westerse kruisvaarders (dertiende eeuw) en werd definitief veroverd door de Turken in de vijftiende eeuw. De heerschappij van de Byzantijnse keizer over kerk en staat was bijna absoluut.

Zie ook Byzantijnse kunst en kruistochten.