dogma
(Grieks: bevel, besluit). Op gezag berustende en in bepaalde kring als waarheid erkende uitspraak. Binnen de christelijke traditie kreeg het woord de betekenis van bindende uitspraak over het geloof of een onderdeel ervan.
Hoewel het bijvoeglijk naamwoord dogmatisch van dogma is afgeleid, heeft het een andere, negatieve betekenis: voor een dogmaticus is alleen zijn eigen overtuiging waar.
Welke (kinderboeken)auteur werd geprezen om haar vertalingen van de Ilias en de Odyssee?
sympathie
Het onbestemde gevoel van innerlijke verwantschap met een andere mens. Meer in het algemeen: het vermogen om de vreugde en het leed van anderen mee te voelen. Op grond van de sympathie laat het welzijn of het leed van de medemens ons niet onberoerd. Hume, Schopenhauer en Feuerbach beschouwen de sympathie als de basis van alle moraal.