Anton Tsjechov
(1860-1904) Russische schrijver van ironische psychologische korte verhalen, vaak met een open eind ('De dame met het hondje', 1899), en bekend om toneelstukken als De meeuw (1896), Oom Vanja (1897), Drie zusters (1901) en De kersentuin (1904), die meer op de psychologie van de hoofdpersonen dan op conflict en handeling zijn gericht. Tsjechov studeerde medicijnen en was daarna werkzaam als arts, waarbij hij zelf leed aan Tuberculose en voor het heilzame klimaat naar de kust van de Zwarte Zee moest verhuizen. Hij had een scherp oog voor de sociale misstanden in het Rusland van zijn tijd, en hekelde in zijn toneelstukken de apatische levenshouding van de verarmde landadel. Deze besluiteloosheid en lusteloosheid stelde hij tegenover de machteloosheid en armoede van de boeren, de voormalige lijfeigenen van diezelfde grootgrondbezitters.
Welke (kinderboeken)auteur werd geprezen om haar vertalingen van de Ilias en de Odyssee?
sympathie
Het onbestemde gevoel van innerlijke verwantschap met een andere mens. Meer in het algemeen: het vermogen om de vreugde en het leed van anderen mee te voelen. Op grond van de sympathie laat het welzijn of het leed van de medemens ons niet onberoerd. Hume, Schopenhauer en Feuerbach beschouwen de sympathie als de basis van alle moraal.